In het Nederlandse dagblad Trouw verscheen vorige week een intrigerende column van Irene van Staveren over de mythe van zelfredzaamheid in de aanpak van armoede. Je leest de bijdrage hieronder. Eén uitspraak prikkelende: “als onze armen zelfredzaam waren geweest, waren ze niet arm geworden.” De link met onze vrije wilsceptische filosofie spreekt voor zich.
“Met onze studenten bracht ik vorige week een bezoek aan het protestantse stadspastoraat. Het ging over de rol van de kerk voor mensen in armoede. Hoe ziet armoede er in de dagelijkse werkelijkheid van een grote stad uit?
Dat is een rauw beeld van daklozen, mensen met uitzichtloze schulden, uitgeprocedeerde asielzoekers wier thuisland hen niet meer wil hebben, uitgehongerde verslaafden, en ex-gevangenen zonder een ander thuis dan de vertrouwde criminele omgeving.
Onze groep studenten, die voornamelijk uit ontwikkelingslanden komt, had geen moeite om de overeenkomst te zien met de armen in hun eigen land. Mensen die uitgestoten zijn door hun eigen gemeenschap of zelf vertrokken van platteland naar stad in de hoop op werk. En die geen aanspraak kunnen maken op overheidsvoorzieningen omdat die er grotendeels niet zijn. Bij ons zijn die voorzieningen er wel, maar, zo bleek bij ons bezoek aan het stadspastoraat, alleen voor degenen die netjes in een hokje passen. Als je geen vast adres hebt krijg je geen uitkering. Als je grote schulden hebt komt schuldsanering vaak te laat waardoor elke bureaucratische oplossing even uitzichtloos lijkt. Als je met je spulletjes in een vuilniszak de gevangenis verlaat is er geen opvang.
Studenten vroegen dan ook vooral waarom het overheidsbeleid tekortschiet. Goede vragen. Zeker omdat de studenten zien dat Nederland een van de rijkste landen ter wereld is en dus geen gebrek heeft aan de middelen om armoede tegen te gaan. Het antwoord van onze gastheer was dat het huidige politieke klimaat heeft geleid tot een armoedebeleid gebaseerd op het idee van zelfredzaamheid. En daar zit het probleem. Want onze armen zijn niet zelfredzaam – als ze dat wel waren geweest dan waren ze niet arm geworden. Niemand kiest vrijwillig voor armoede en de onzekerheid en stress die daarbij horen. Als je hier even over nadenkt wordt het duidelijk wat een absurde veronderstelling die zelfredzaamheid eigenlijk is. Alsof je iemand in een rolstoel onderaan een trap parkeert en dan zegt: “Als je boven bent regelen wij een woning voor je en helpen we je met een baan, maar je moet wel eerst zelf boven komen”.
De Indiase econoom en Nobelprijswinnaar Amartya Sen snapte de onzinnigheid van deze benadering maar al te goed. Hij zag als kind een stoet van uitgemergelde gezinnen bedelend voorbijtrekken. En dat terwijl het land rijst exporteerde. Hij ging economie studeren om armoede op te lossen. En dat leidde tot een cruciaal inzicht over waar het in de economie eigenlijk om gaat. Niet om de aanwezigheid van geld en goederen, maar om de mate waarin de mogelijkheden van mensen worden versterkt om zich te ontplooien. Sens inzicht staat bekend als de capability-benadering. Geld is daarin een middel. Een middel dat soms meer kwaad dan goed doet, zoals voor mensen die de verleiding niet kunnen weerstaan om dingen te kopen die ze zich niet kunnen veroorloven. Of voor ex-gedetineerden die in oude gewoonten vervallen.
Het stadspastoraat werkt in de geest van Sens benadering. Door mensen stapje voor stapje te helpen hun zelfrespect terug te vinden en zelfvertrouwen op te bouwen. Door samen met hen die trap op te lopen totdat ze wel zelfredzaam zijn.
Daar gaat economie eigenlijk in eerste instantie over. Dat is de basis om vrije keuzes van werk, inkomen en uitgaven te kunnen maken en de verantwoordelijkheid daarvoor te kunnen dragen.”
Irene van Staveren is hoogleraar ontwikkelingseconomie aan de Erasmus Universiteit.